de vuist druipt van verongelijkte ogenblikken
en slaat een gat in de lucht
‘waar is mijn vader!’
schreeuwt het, ijl
schreeuwt het naar binnen
tot de laatste trillende vezel
de laatste bevende zenuw
‘…’
het is een aaseter die de rafels afgraast
van het bot
er krioelen millioenen mieren
en hij proeft tussen zijn tanden het knappende pantser