VI.

Wie weet
Voor hoeveel dagen hij daar doof en stom
Gelegen had—er is geen maatstaf voor
Vergetelheid—hoe lang hij werd geplaagd
Door kou, door dauw, door regen op zijn tijd,
De blakerende zon, het mos dat groeide
Op zijn huid, de kriebelende beestjes
In het gras, hij heeft het niet beleefd,
Maar nu, na zijn herrijzenis, ervoer
Het oor van Malchus wat hem overkwam,
En alles vond in hem gehoor.