als een kouwe neerslachtige man
staat in niet aflatende stilstand
de regen te wachten voor mijn raam
tot ik hem binnenvraag
hij steekt zijn hand als om een aalmoes
uit
zijn vingers strelen de ruit
ik hoor zijn stem
hij noemt zijn naam
ik kan hem niet verstaan
ik laat hem naamloos buiten staan