mijn ogen branden als zoutwoestijnen
bij het horen van je naam. ik heb
geen adem over voor een zandstorm
ik heb geen woorden meer die zeggen
kunnen ‘lief ik hield van jou’ het is
te zwaar en afgedroogd, er zijn geen
zuilen meer, geen huilende paleizen
neen, ik ken mijn woordenschat, en
jij, jij kunt in mijn vertrekken niet
langer verblijven, jij, jij bent al lang
vertrokken en ik zwerf als een spook
door de ruïnes van mijn geest, ik gesel
slechts mijzelf, ik ben een wrak en jij
de kust waarop ik aanspoel, breek dan
de boeg zoals mijn hart, verzwelg mijn adem
zoals de wind de bomen voor de herfst
het blad afrukt, ik hoor je roepen
in het donker en ik antwoord niet