XVII

Door tijd veraf, maar mettertijd vereend
Zo lonkt de dood, de dood die ons verleidt
Die voor eenieder deze deken spreidt:
‘O kom, leg u teneer, u wordt gespeend

Van elke pijn als u uw leven leent
Aan mij, en al uw tranen kunt u kwijt
Uw lijf als onderpand, u krijgt geen spijt
Van wat ik bied’ zo zingt hij en gemeend

Het klinkt, maar weet: hij is gemeen, hij liegt
Hij zwendelt, looft en smeekt, maar hij bedriegt
Zijn klanten met zijn waar, hij biedt geen rust

Want samen met uw lijden ook vervliegt
Uw liefde, alle schoonheid, alle lust
Al wie u liefhad, en ooit hebt gekust