zo ren ik als een hond
door de kamer op jacht
naar mijn staart of de zon

zo leg ik mij te rusten
als een kat, lang, lang, drentelend
draaiend, omwentelend, pootje
voor pootje proberend, om dan
na lang aarzelen, één oog dicht
het andere half, de wereld
bespiedend, indromend tot
het gerammel van brokjes
je wekt of de hond
die in zijn jacht over je heen valt