een dag gewonnen





haar borsten door bloemen omhuld
worden door de wind van hun bloesem beroofd
een jaloerse god met grijpgrage handen
roddel en twistziek de wind

en zij is voor ons wat regen is voor rozenstruiken
na grote periodes van droogte
de rosevingerige dageraad een veelvingerig
grijpen en graaien
de witte adem van de dood
de zachte adem van amandelbloesem
in haar keel in haar keel
en haar lakens moeten wel ruiken naar het paradijs

elke ochtend bezweert zij de tijd
met haar gazelletred tredend met voeten de tijd
de tijd die zich vermomd als een oude eerzame man
en haar begerig bekijkt

-mierzoet gebakje voor na het ontbijt-

onder haar huid heerst de zomer de zon
de zinderende hitte boven het asfalt
trilt zo haar huid of mijn ogen
word ik verliefd of bedrogen
bij de afwezigheid van haar gezicht
moet ik denken aan de geur van rozen
of ruik ik haar sterven in het verschiet

zij vormt zich naar mijn handen mijn vingers
ik streel langs haar hals haar sleutelbeenderen haar ribben
ontsluit zo haar lijf voor mijn ogen tast naar haar lijf
met mijn ogen mijn lippen vorm mijn lippen rond haar adem haar naam
haar naam van waaruit zij als een godin uit de zee
voor me oprijst

het is nog vroeg de zon en de gordijnen wit
vermommen nog de rest van de dag het verloop
het stof danst nog in de lucht voor mijn ogen danst nog
alsof het nooit neervalt en de zon kruipt niet
als een slang op haar af maar als een sluier
bedekt haar en laat haar in zichzelf onder de lakens
bestaan uit adem en water en slapen
en ik als een kater kruip naast haar en krul mijn staart om ons heen
wij zijn onaantastbaar en vieren dat met onze handen
en harten strelen en kloppen en draaien om en om
elkaar heen en vergeten de aarde het water en onze namen
wij zijn onze adem een ademtocht lang
prevelen een vergeten formule en bezweren onszelf en de tijd:
we hebben weer een dag gewonnen op de eeuwigheid