hele dagen zonder zon zit hij gevangen
in zijn huid, die in het donker oplicht
wanneer hij niet uitkijkt met zijn mislukte
foto-ogen uitkijkt over het aanzicht
van zijn aangezicht het uitzicht van zijn
huidgezicht
en er zijn stemmen net zoveel als handen
tastend in dat duister fluisterend door zijn haren
bepotelend de holte in zijn rug
zo dat hij opschrikt en zich klein maakt
als een foetus in een weckfles zich oprolt
en beneveld door boze alcoholdromen
de eeuwige slaap slaapt
nu rollen de vingers over zijn ruggegraat
die hij als een kraaghagedis opzet en uitsteekt
alleen het staartbeen blijft verborgen
de staart zelf is al lang geleden afgebroken
door grotere onhandiger handen
en tot op heden nimmer
teruggegroeid