Inmiddels is het stenen voorportaal
Door wind en weer door wind en weer versleten.
Het geeft het marmer glans, het glimt als staal,
De originele kleur is langvergeten.
De treden zijn gebroken, in de spleten
Verschuilen hagedissen zich—een vaal
Patroon ontsiert de huid—ik heb geweten
In welke vreemde uitgestorven taal
Er ooit een opschrift boven stond geschreven.
Nu ben ik oud. De tijd—zijn tanden knarsten—
Als hagedissen lopen rimpels op
Mijn huid. De steen waaruit ik werd gedreven
Was niet bestand tegen de harteklop
Die als een vloek mijn aderen deed barsten.