vrouwen

die wonderlijke wezens
waternimfen, luchtgodinnen
alles wat ongrijpbaar is
zo, lichtvoetig, zij verplaatsen zich
tussen die anderen, de lompe
lieden, met harige klauwen
die hunner haren en handen
strelen willen en vasthouen;
hun hart willen stelen
zoals een hond een zeepbel
of zijn staart tracht te vangen
en ook, andere, ijlere dingen:
zonnevlekken op het parket
zoals zij blaffen naar onzichtbaar
de vogels die, te hoog voor ons,
fatisch hun liederen zingen