voor het voetduister het kermen
haarscheuren in het brilleglas
hij kan de stilte niet verdragen
in zee de geraamtes der schepen
schuren langs elkaar heen
zo golft het
hij opent zijn hand en een vader
zie het is een kerkklok brons
hoor het is een noodklok nodig
maar de vrouw ademt een eeuwigheid uit
in zijn navel zijn navel
schuurt het zand en haar tanden
haar vleugels haar snavel
hij weigert
de toren is een houten toren
het kraakt en de wind neemt
het klokgelui mee
de zeelui zij kermen zij kermen
schuren als de geraamtes der schepen
langs elkaar heen zo krijst de nacht
in het donker zo wacht hij op haar
die is verdronken en druipt van verdriet
de vogel op zijn schouder
de schoenen in zijn hand