niets zo rustgevend
als een warm vrouwenlichaam
slapend ademend als een
vleselijk eb en vloed
een vreselijk onstuimig om
standig vreemd land
de geheimen waar de benen
ons bedacht op maken
waar de billen de sleutel
toe bewaren, bewaken
de reden dat god ons ogen heeft gegeven
ligt in al die zachte ronde lijnen besloten
en daarom vingertoppen om ze te volgen
een neus om erin te begraven een tong
om haar tong haar tepels haar navel in golven
om elke cel van haar lijf waarin gevangen
het maanlicht; het huilen der wolven