Al slaat men mij tot moes tot pulp. O gij
In uwen armen voel ik toch geen leed
Daar ik mij altijd toch geborgen weet
In uw omhelzing, in uw warme tij
Van liefde, daar de vloedlijn immer schreed
De kustlijn langs, en zo gestaag ook bij
Het ebben van de zee zich immer vrij
Beweegt, het water van zijn taak zich kweet
Geen voetstap die nog na de golfslag blijft
Geen zand dat nog het strand zijn vorm geeft
Dan halfvergane vormen waaraan kleeft
Een zandkasteel, een kleuterdroom, het leeft
Zolang het water niet tot ijs verstijfd
Zo ook de vriendschap in de vorm beklijft