het is de wind die een verstandig mens gek maakt
die van een dwaas zijn daden tot god maakt
en niet het huilen verbijstert de geest
maar het snijden dat duizendvoudig ons doodt
zo beroer ik je lippen met wijn
mijn geliefde laten we samen verdrinken
de zon is een waterval de bloesem
wiegelend wiegelend wit in de sloot
en de tenen der treurwilgen strelen als vingers
de wind en de zon en het water
strelen met dode vingers de ijskoude lucht
als het wintert en mijn roepen je verhult
mijn roepen in ademwolken je naam je verhult
of anders een schrijvende vinger op bewasemd een raam
waarop het woord langzaam wegtrekt en niet
wordt gehoord
buiten waaien steeds maar weer stormvogels voorbij
loden kogels in mijn hoofd ketsen op mijn beenderen af
en vallen zwaar als natte blaren neer
de roesthoop verrot niet
niet snel genoeg
en maak maar compost ja plant maar
vernieuwing maar niemand wil geen tuin
zonder aarde niemand slikt een rivier
vol van water sleep dan de lucht
tot een vadem neem van het vuur
steeds de adem