aan een meisje in de trein

haar jasje rood
de knopen rood
haar schoentjes rood
met elk een kleine strikje op de punt net boven de tenen
rood
zwart haar zwarte kousen haar jurkje
grijs en knalbruin
knalbruine ogen

zij schrijft een brief in de trein
gezeten tegenover ondergetekende
pen in de mond als het puntje van een tong
diep diep diep geconcentreerd en gebogen
over haar werk zij denkt zij schrijft
haar armband verschijnt rood
en verdwijnt zij denkt zij schrijft

nu kijkt zij op en ontspant haar hand
masseert met de linker de rechter
en glimlacht daarbij

naar het raam
naar zichzelf
de brief haar buren
naar mij

ja zo af en toe ontspant zij haar hand
en kijkt op van haar werk de linker
masseert de rechter en zij glimlacht
daarbij naar het raam zichzelf naar
mij

ik zie in een van haar kousen een gaatje
vlak boven een van de strikjes het is
de rechterkous het rechterschoentje
nee wacht de linkerkous het linkerschoentje
zij heeft haar benen over elkaar geslagen

ik durf de vraag die ik moet vragen
ik durf haar niet te vragen ik durf het niet
te vragen aan wie en waarom zij
zo schitterend schrijft nu kan het nog
het kan aan iedereen zijn
zelfs nog aan mij