Vorst

Hij heeft de winter niet om sneeuw gevraagd
om de aarde te bedekken, neen, hij vroeg
het voor haar, opdat zij blijven zou. De kou
en alles wit, een ongerepte wereld, zij verdroeg
het slecht, daarin alleen te staan. Alleen
te zijn, als een achtergebleven witte zwaan:
te laat vertrokken, te laat om nog te gaan,
genadeloos vanuit het noorden opgejaagd.
Hij heeft de winter niet om sneeuw gevraagd
om het maagdelijk wit, neen, hij sloeg
de wolken als een dekbed uit en over haar heen
de vorst sprak zijn geboden. Zij verdroeg
zijn slagen als een lamme zwaan en als een klok
van ijs brak hij met elke slag haar vleugels.