Ik lees de zondagkrant.
Jij eet een boterham met hagelslag.
We zwijgen.
In onze huid hangt nog de warmte van de afgelopen nacht.
De waterkoker kookt en stoomt.
Thee?
Wenk ik. Dan sta ik op.
Je neemt een hap, terwijl we wachten op
het trekken van de thee. De tijd lost in de kamer op.
Het kraken van een nieuwe pagina, het keramieke tikken
van de hagelslag die terugvalt op je bord.
We zwijgen.
Ongevraagd schenk ik je bij, je hand
vindt zonder te kijken wat ze zoekt.
Voorzichtig… heet, denk ik, blaas in gedachten met je mee;
jij slurpt en zet het dampend glas op tafel.
Ik zucht en leg de krant naast me neer, probeer
te gluren naar je borsten in je kamerjas. Jij neemt een laatste hap,
drukt de laatste korrels met je vinger van je bord en zuigt ze van je vingertop.
Dan sta je op.