als de nacht om mij heen

zij heeft zich ruggelings
naar mij toegekeerd, van
mij afgewend, haar gezicht
en profil schijnt mij toe, ogen
geloken, trillende wimpers
als zoveel fluisteringen
van de wind in mijn kop

zij zit geknield in het water
en baadt zich, laaft haar huid
aan haar handen, werpt haar
hoofd in de nek en verkleed
zich in een vloeibaar gewaad
boetseert zichzelf een tweede
lijf met één handgebaar, naakt

en in haar billen weerspiegeld
de deining, de lijn die haar rug
vormt loopt mee met het landschap
haar heupen monden uit in een vaas
uit haar mond welt een bloem op
een droom druppelt langs haar borsten
omlaag, zij heft haar armen vertraagd
gekruist achter haar hals omhoog, woelt
met haar vingers door haar natte
haar, vangt zo nog net het laatste
daglicht in al haar glinstering en
rijst met de dalende zon tegelijkertijd op
uit het water en valt als de nacht
om mij heen