I.

Nadat hun voeten van de heuvel waren
Vertrokken, een jongeling, door anderen
Ontbloot, gevlucht was in de nacht, het gras
Alweer was opgeveerd—geen spoor verried
Dat hier een misdaad was geschied—de morgen
Door de haan al aangekondigd werd,
Het bloedgeld was verzilverd in een strop
En al het volk schreeuwde om zijn dood,
Lag daar nog steeds, doof en reeds vergeten,
Het oor van Malchus, eenzaam tussen de
Olijven en het loof.