op een mooie dag at
de baarmoeder haar jong
at de navel haar stren
g zag het oog in een oog
een paksel daar acht
er een vie
rkant een slach
ter ge
en houva
st geen kabel
hou va
st
sttt!
de ka
bel
bel!
bel!
klepel doodsklok koper brons
luiden luiden luiden
“NNnnhhnnhhnnnaaaaAAA”
een hijgen een steunen een kreunen een steun
een hijg een hreun het is misdadig
zij gelooft zij is eigenaardig
waar is de dader
waarom het geloof
zo zo zo
voorbarig ja daar at de baar
daar at de moeder
koeken en navels streng streng stren
g
zoo eigen aaridg merkwaardig
HA
ha
haaaa
tsjoe?
werk-
werk-daad'lijk?