nachtvlinder

zoals een nachtvlinder
die denkt dat elke lichtbron de maan is
zo zwermen mijn gedachten om je heen

grijs als een grafsteen bij schemering
alleen hij die de nacht heeft doorstaan
weet of de morgen aanstaande is
de mate van licht in de lucht
verraadt nagenoeg niets
hooguit schuift er een wolk voor de maan
maar dat is
buiten dit gedicht
meestal zeldzaam

wij noemen de nacht: donker
wij noemen de dag: licht, tijd voor eten en drinken, tijd van leven

als de zon opkomt houdt de wereld
kortstondig zijn adem in
dan volgt uit struiken en bomen
het fluitconcert der vogels
maar de fluisterende tred van de avond
de aanzwellende zwarte pad die zich opblaast
daar kraait geen haan naar
hooguit hoort men de krekels
die-immer onzichtbaar-zich vergenoegd
in de handen wrijven bij de gedachte aan
de komende uren zonder toezicht
zoals het kind dat geeft om zijn moeder
geniet van haar afwezigheid

alleen als het schemert
is er geen antwoord
alleen in de schemer
schuilt de magie
als het gelaat van een vrouw
achter haar sluier
als het gezicht van de priester
beschut voor de biecht

niet aan het duister vertel ik mijn geheimen
niet in het daglicht open ik mijn hart
ik graaf een graf in de tuin en vertrouw
alleen dan aan de grond als het daagt
noch duistert deze woorden
als de schemer
grijs als een grafsteen
dempt het geluid