Hij kan gewichtig over dingen spreken
Alleen zijn woorden wegen welhaast niets
Zijn voeten vijf vertonen geen gebreken
Ach ja, dat is tenminste dan nog iets

‘Een eurootje of tien voor deze fiets
Meneer? Ik zoek een slaapplek nu al weken.
Heeft u bezwaar als ik een peukie biets?’
Helaas. Ik weiger. Hij begint te smeken.

‘Voor vijf doe ik het ook, wat kunt u missen?’
Ik zeg dat ik niet rook en excuseer
Mezelf: ‘Het spijt me echt voor u meneer.’

Ik lieg, weet hem mijn armoe op te dissen
Hij draait zich om, waarna ik huiswaarts keer
Ik kan hem niet uit mijn geheugen wissen