Zoals haar haren in haar hals deinen
Wanneer zij haar hoofd nijgt in eb
En vloed, een schouwspel van lijnen
Waar ik spaarzaam genoegen in schep
Uit angst voor mijn gretige ogen, ik dep
Ze in goud en zij laven zich, verdwijnen
In die gouden golven die verschijnen
Met die gouden schat van licht. Ik heb
Toch nog te dorstig gedronken die zee
Waar de zon ’s nachts begraven in ligt
Even is alles van goud, één ogenblik
Dan barst barts mijn ziel: ik schrik..
En zij vertrekt van angst uit het zicht;
Neemt het goud, maar de koorts nimmer mee