II.

De woorden die
Gesproken werden na die ene houw,
Die niet het zwaard, maar wel de hand die het
Hanteert, verdoemden tot het zwaard, die spraken
Van berusting, niet van wraak, de beker
Noemden zij geschonken, een geschenk,
En dit geschenk moest worden leeggedronken,
Ze vielen afgehouwen op de grond
En bleven achter, ongehoord, alleen
Het oor van Malchus ving ze op, en heeft
Ze voor het nageslacht bewaard.