de mussen
mijn gevederde vrinden
zijn net als ik
weer in het straatbeeld teruggekomen
en de hoop is als een tand
die door de schaal heenbreekt
en het kuiken wordt geboren
zonder kennis van de muskusrat
wie wel eens een merrie heeft horen hinniken om haar veulen
wanneer zij door de boer wordt weggevoerd
lacht nimmermeer om moedertranen
en de wanhoop is het loeien van de koe
die niet op tijd gemolken wordt
en het kalf wordt geboren
zonder kennis van de kist
toch kijk ik graag naar de treurwilg
en zit ik aan het water mijmerend
zonder een gelaat nat van verdriet
de mussen volgen mijn handen op de voet
wanneer ik kruimel mijn brood
en zo het graan in het rond strooi
wij kijken allemaal naar hoger dingen uit
maar hoog in de lucht zijn alle vogels zwart
hoe feller de zon hoe scherper de schaduw
zo snijdt dus het beest door ons hart
zo drinken wij water uit kranen
zo eten wij driemaal daags en voldoende
zo brand ik mijn handen in onschuld