Propognosia

Zij waant zich in de wereld als een woud
Vol onbekende gladde berkenstammen
Die allen eender zijn. Niet jong. Niet oud.
Geen mos dat haar het westen wijst: de stramme

Bomen groeien zwijgend, hoog, en koud
Boven haar uit. Zij doen haar geest verlammen,
Waardoor zij, tussen hen van wie ze houdt,
Verdwaalt; zoals een vlam tussen de vlammen.

Zo zwerft zij rond, op zoek naar houvast; of
Een teken dat zij achterliet. Zij kerft
Hun namen in de bast, maar op den duur

Verdwijnen die, als onder lagen stof,
Haar hele leven lang, tot aan het uur
Dat zij, omringd door al haar vreemden, sterft.