Ik heb haar naam nog eenmaal uitgesproken,
Vannacht, toen alles stil was. Mijn gefluister
Brak haar door; en zo door mij verbroken—
Een (...) losgekomen van haar kluister,
Zo lang van licht en liefde al verstoken—
Vertrouwde ik haar naam toe aan het duister.
Ik ben toen voor de galm weggedoken
In mijn slaap. Nu komt de dag. Ik luister
Naar de echo in mijn ziel. Het wachten
Is het ergst, een leegte—groot en stil—
Ze neemt bezit van mij, ze wordt de spil
Van mijn bestaan; en zelfs in dit gedicht
Blijft niets bewaard dan deze twee gedachten:
Dat ik ontwaak, en zij niet naast me ligt.