de kruimelkens

gij hebt het gezegd
de kruimels onder de tafel
zij zijn de honden waardig voedsel
en de hand die het kleed uitklopt
is ook de hand die de kinderen voedt

en dit vermeende brood schuilt
niet in de spleten en de kieren
waar de tong niet bij geraakt
het schuilt niet in de hoge trommel
achter cijfercodes opgeborgen
neen, wij drinken het dagelijks
als we lachen en vrolijk zijn
en kwispelen met de staart

dan is het kirrende kind ons een last
en wij slaan en bestraffen het
zeggende 'gij gedraagt zich niet
naar behoren' en de gebrande hand
trekt zich terug als een slak in zijn huis
maar wij nemen hem hoog in onze snavel
nemen hem hoog op en krassen dan
zo hard dat hij valt dat hij valt
tuimelt tot de grond en daar breekt zijn schelp
terwijl in zijn oren nog fluit het gekras van den mens
'gij zijt niet waardig, gij hebt ons bezoedeld'

zo groeit men op en men vergeet de honden
onder de tafel en de kinderen die u ziet
zij gelijken op u maar u herinnert het niet
u lacht met hen mee en kirt en bent vrolijk
en kwispelt maar wat met de staart