Dat hier, wie weet voor hoeveel lange jaren,
Gebeden is, valt nauwelijks nog te merken.
Maar weet: hier liggen vele van Gods werken
Bedolven onder stof en dode blaren
Verschuilen zich de doden en hun zerken
Schots en scheef, versteend, naar ons gebaren
Naar ons, de levenden, alsof een zware
Hand ons op de schouders valt, een sterke
Oude macht die zich opnieuw onthult.
Het is al laat. Wij moeten maar geloven
Dat ooit die hand met eindeloos geduld
Hun namen uitgebeiteld heeft. Alleen
Het strijklicht brengt de tekens nu nog boven.
Het woord vervaagt. De zerken zijn weer steen.