ik heb nooit

en ons door de onrust der kelen
onmondig gemaakt
als koudvuur
genesteld in onze longen
een zwerm radeloze bijen
door het zachtroze
bloeiende vlees toch verleid
zoals de bloem doet
met in haar hart de belofte aan honing

maar wij zwijgen en zoemen en dansen
en geven ons leven voor haar koningin
en wij steken en werken en steken ons dood
en wij zwijgen

zodra het vriest buiten
en de lucht is wolkeloos
komt de damp als een mond
vol gemalen glas
bij ons binnen
wij proeven de ijzeren smaak
van het bloed (wij hoesten
wolken van stof en van roest)

ik hield hem voor de gek
maar de gek is iemand anders

maar ik heb nooit gezien
hoe de mensen zich met ijzer onderscheiden
door met messen en wapens
het vlees van de ander open te houwen
ik heb nooit gezien hoe het brein
van een mens uitelkaarspat
modderig mozaïek op de muur
wanneer een kogel
onschuldig
want slechts gehoorzaam
aan de wetten der natuurwetenschap
verdwaald of gericht
iemands schedel doorklieft

ik heb nooit gezien dat het lang duurt
voordat een lichaam volledig verbrandt
ik heb nooit gezien dat een landmijn met opzet
begraven maar lang al vergeten
na een winterslaap van jaren nog regelmatig
schade aanricht
ik heb nooit met mijn handen zo’n ding ingegraven
ik heb nooit gezien dat een moeder doodbloedt
en het kind overleeft
ik heb nooit gezien dat het kind overleeft

ik heb nooit gezien dat een mens
uit angst
datgene vermoordt
waarvan hij dacht dat hij het nooit
dat niemand ooit vermoorden zou
omdat het te groot en te breekbaar
de moeite van het breken niet waard
daarom toch nooit zou hoeven gebroken
ik heb nooit gezien dat

dat het zover kwam
dat het hongerig staal zich een weg vrat
door links en rechts ledematen
de blinde vraatzucht van het kapmes
de nonchalante eetlust van de kogel

ik heb nooit gezien dat
een mens zonder reden
besloot: hij mag leven
hij moet dood (en ook
met reden zag ik het nooit)

en toch vraag je mij
leer van mijn zonden mijn daden
en neem je mij kwalijk
dat ik mijn schouders ophaal
en zwijg