in het wit





de woorden die verschuilen zich
in de haperingen van het wit
wil ik verzamelen
dan kruip ik in eenzame hoekjes
ga met mijn vingers langs de randen de vouwen
de rimpels in het wit
vind daar verweesde kinderen
voor dood en verdord achtergelaten

maar ook been ik als een gekooid dier door de straten
op zoek naar de scheuren de breuken

met karteltanden langs de rafels
met witetende handen in het duister

tasten tasten

de vreemde zuurboei smaken de lange tongval maken
rond als een rotsblok van vele jaren
rijst de zon rijst de zon op
in haar haren

alleen een vrouw kan zo dat teweeg
daar vind ik genade mijn stem
in mijn borst zwelt een bergbeek een lente
en o
overstroom ik
daar ligt mijn stem op de stenen aan haar voeten
geknield als een zielige priester
die wel wil maar niet mag
aan de zoom van haar jurk
aan de zoom van het gras

dan richt richt mijn vader een altaar op
dan worstelt een spierbonk met olie ingevet
met stieren en wilde zwijnen
offervlees voor armzalige goden
die de dood niet kennen

het vuur wordt ontstoken
de rook stijgt op

goud goud godendrank het zonlicht druipt
uit haar hoofd zij is een stralenkrans
een glimlach

ik een aarzeling een hapering
stil
in het wit