in huis hangt nog de stilte die ze achterliet
en ik vul met haar adem mijn longen

zo zwijgen is heilig

maar ik prevel haar naam
en de kamer verbreedt zich tot een steppe
een toendra en we worden weer wolven
als vroeger ruigharig en woedend
als de zee tijdens springvloed
bij volle maan

dan gooi ik mijn kop in mijn nek en ik jank
en ik weet niet waarom
en zij gooit haar kop in haar nek
en zij jankt met me mee
en achter hun ramen schuilen de mensen
en kruipen weg onder hun dekens
en vrezen voor hun leven hun have hun vee

maar wij draven naast elkaar door de nacht
en denken niet aan slapen of eten
aan prooi
of de jacht