Het verloren teveel


De dichters zwakte is het verloren teveel.
Het is een dag van hagedissen, zenuwachtig
als bliksemschichten.
In de wolken drijven
voornamelijk herinneringen voorbij. Boven
het land de trillende hitte
een collectie van koortsdromen ijl: roofridderburchten,
het vaandel van een zwerm reusachtige bijen, de hoefslag
van een ongezien paard, gekortwiekte klaverweiden—vanuit een omhulsel
                                                                        van stilte
doorbreekt een straaljager de illusie van de realiteit; hij wordt achtervolgd
door zijn eigen geluid—alles davert          
en overal
de gedachte aan een halfnaakte vrouw teistert de velden, de eenzame
wandelaar daartussen.

            Iemand beminnen; het recht iemand te verliezen.
Er ontstaat een pad onder de bomen, een tunnel met mos en
oud blad bekleed,
een galerij van illusies, luchtwortels, voeldraden,
vermolmde stronken, gebarsten basten; het ontstaat
                                                                                    onder zijn voetstap,
hij waagt zich naar binnen, betreedt een verleden.
                                                                        Betreedt een verleden.
Naast hem gaat, in vloeiende hindegang, een vrouw, het hoge
achterwerk van de jeugd, een paar soepele borsten.
                                                            Een kirrende lach valt.
                                                            Een leger vogels stuift op.
Zijn gedachten fladderen uiteen,
storten neer aan zijn voeten,
hij trapt ze, samen met de paddestoelen die er groeien, kapot;
alleen wat hagedissen weten zich te redden
                                                —al wegschietend—           

                                    Later ziet hij hun broeders terug
opdemuurvanhetrestaurantwaarhijneerisgestreken
hij bestelt een omelette aux cèpes

            De schaduw die de druif werpt boven zijn hoofd
op het roodwitte tafellaken tekent steeds haar gezicht. Ja, wat afsterft
groeit weer terug…
                                    …de geur van stof en zand en dennenaalden denne-
appels, gedroogd gras, gestorven bloemen waait hem aan… vuursteen
en zweet is daarbij…
                                                …hij gaat met het gebrek aan zilveren vleugels—

Krekels bouwen om hem heen een kathedraal een kathedraal
van gekrekel. Zij loven hun god. Hij zingt met ze mee, maar
op zijn altaar staat een portret van haar.
Eeuwige kaarsen branden daar.
                                                Uit de verte komt het gebeier
                                                                        van de klokken van
                                                                                       Saint-Chamassy
                                                                                                     aangevaren.

De dag nadert zijn onbestemde uur.
De mensen gaan onder.
De zon wordt een slaperig oog.
Op de muur
worden
de hagedissen
van steen
en steeds warmer.
In het hoofd van de dichter
verandert de wereld in een avondgebed dat gewijd is aan haar; er schuift
een herinnering voor de maan. Vleermuizen verlaten hun dagslaap en wervelen
boven de hoofden der mensen,
op jacht naar de laatste insecten.