slierten ochtendmist tussen de zerken: aardgeesten
en knekelvelden
een tekort aan biest in de dageraad
de grond
ademt nog winter en kuilgras
in de verte loeit een koe haar stem
waait als een loden cirkel naar ons toe
we bezeren ons aan het schrikdraad
dan het weiland zuigt aan onze kaplaarzen zich vast
zoals een kistkalf aan de boer zijn vingers
niemand spreekt
niemand heft een lied aan
niemand kijkt om zich heen of naar een ander
het zwijgen is een dagtaak en wij
de dagloners werken zonder klagen
in het veld